De mythe van een niet opeisbare vordering

Deze bijdrage is vroegtijdig gepubliceerd en nog “onder constructie”!

Anders dan dat het notariaat doet voorkomen, maakt een niet-opeisbare (geld)vordering een kind (schuldeiser) niet rechteloos ten opzichte van de langstlevende partner (schuldenaar). Tenzij door de erflater in zijn laatste wil (testament) anders is bepaald, is het doel van de niet-opeisbaarheid te voorkomen, dat de partner van de erflater in acute liquiditeits(geld)problemen zou komen, doordat kinderen hun erfdeel opeisen en de middelen hiervoor niet op korte termijn zijn vrij te maken. Iedere andere uitleg gaat mank op het feit dat een niet-opeisbare geldvordering een verbintenis betreft tussen een schuldenaar en schuldeiser tot het voldoen van een onvoorwaardelijke, bestaande, vordering. Slechts het moment van betaling is uitgesteld maar de verplichting tot nakoming door schuldenaar wordt door de niet-opeisbaarheid van de vordering niet aangetast.

Wie de parlementaire geschiedenis van het ontstaan van het nieuwe erfrecht er op na slaat, zal ontdekken dat er geen enkele wettelijk grondslag bestaat voor de door het notariaat vaak gebezigde woorden dat de erfgenaam “alles op mag maken” en de kinderen hier niets aan zouden kunnen doen. Met de niet-opeisbaarheid heeft de wetgever niet de (onuitgesproken) bedoeling gehad dat de langstlevende partner/schuldenaar onder alle omstandigheden insolvabel mag worden waardoor de schulden aan de kinderen niet (meer) volledig uit zijn of haar nalatenschap kunnen worden voldaan.

Vooropgesteld dient te worden dat, als er geen testament is en/of in het testament geen verteringsbevoegdheid is toegekend, de verzorgingsbehoefte van de langstlevende echtgenoot deze een wettelijke aanspraak geeft op een passende voorziening . De niet-opeisbaarheid is echter geen vrijbrief voor de langstlevende om zich als een Zonnekoning te gedragen en ongebreideld de pot te verteren. Dit komt immers niet overeen met de vaak aangehaalde uitlatingen van de ministers, betrokken bij de invoering van he nieuwe erfrecht,  dat de langstlevende dezelfde levenswijze dient te kunnen voortzetten.

In het verbintenissenrecht staat in artikel 6:39BW lid 1:
Is wel een tijd voor de nakoming bepaald, dan wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd.

De toelichting van de minister op dit artikel luidt:
“De bepaling van het eerste lid sluit niet uit dat de schuldeiser reeds vóór de overeengekomen vervaldag een vordering instelt, ertoe strekkende om de schuldenaar te doen veroordelen om prompt op dat tijdstip na te komen”.

De verplichting tot nakoming door een schuldenaar komt door niet-opeisbaarheid van een vordering dus niet te vervallen en kan zelfs via de rechter worden afgedwongen, bijvoorbeeld via conservatoir beslag ter verzekering van nakoming!

Grondslagen voor verkrijging van een niet-opeisbare vordering uit een nalatenschap

  • via wettelijke verdeling zonder testament
  • via wettelijke verdeling met testament
  • via legitieme portie
  • via legaat

3:80BW lid 2 (erfrecht bij versterf via de wettelijke verdeling van art. 3:13BW lid 3 )
Men verkrijgt goederen onder algemene titel door erfopvolging, door boedelmenging, door fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 en door splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 .

(legitimaris)

4:117BW lid 1 (legataris)
Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent

Aansprakelijkheid van erfgenaam als schuldenaar

3;45BW lid 1
Indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan de vernietigingsgrond worden ingeroepen door iedere door rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan.

4:50BW lid 1

Tenzij de erflater anders heeft beschikt, wordt een gelegateerd goed geleverd in de staat waarin het zich op het ogenblik van overlijden van de erflater bevindt.

4:87BW lid 5
Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van het erfdeel van de echtgenoot of andere levensgezel van de erflater en haar voldoening eerst kan worden verlangd op een met toepassing van art. 81 lid 2, 82 of 83 vast te stellen tijdstip, is de echtgenoot of andere levensgezel daarvoor met zijn gehele vermogen aansprakelijk, ook als hij de nalatenschap beneficiair had aanvaard.

4:184BW lid 2
Een erfgenaam is niet verplicht een schuld van de nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen, tenzij hij:

a.zuiver aanvaardt, behalve voor zover de schuld niet op hem rust en onverminderd de artt. 14 lid 3 en 87 lid 5;;
b.de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt;
c.opzettelijk goederen van de nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers van de nalatenschap onttrekt; of
d.vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

Wettelijke onderbouwing conservatoir beslag
3:296BW

Hij die onder een voorwaarde of een tijdsbepaling tot iets is gehouden, kan onder die voorwaarde of tijdsbepaling worden veroordeeld.

6:2BW
Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.

6:80 BW lid 1
De gevolgen van niet-nakoming treden reeds in voordat de vordering opeisbaar is.

a.indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn;
b.indien de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten; of
c.indien de schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming zal tekortschieten en deze niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met opgave van die gronden om zich binnen een bij die aanmaning gestelde redelijke termijn bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen.

Niet-opeisbare vordering als schuld van de nalatenschap
4:7BW lid 1 sub g (legitimaris)
de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens art. 80 aanspraak wordt gemaakt;

4:7BW lid sub h (legataris)
de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;

Parlementaire geschiedenis
Tip:Gebruik een transponeringstabel voor het verband tussen de artikelnummering van  invoeringswet en Boek 4 van het Burgelijk Wetboek

Memorie van antwoord MvJ Korthals:
17141 nr.120a p.8 onder 5
Bij versterf verkrijgt de echtgenoot immers reeds de gehele nalatenschap, in geval van toepasselijkheid van afdeling 4.2A.1 onder gehoudenheid om aan de kinderen hun vorderingen ingevolge artikel 4.2A.1.1 lid 3 te voldoen.

Dit bericht werd geplaatst in Erfgenaam, Legataris, Legitimaris, Nabestaanden, Testament. Bookmark de permalink .

2 reacties op De mythe van een niet opeisbare vordering

  1. W.F. van der Valk Bouman zegt:

    Volgens mij wordt bij de vaststelling van het vermogen geen rekening gehouden met het vruchtgenot van het vermogen. M.a.w. de niet op eisbare vordering voor zover daar niet op is ingeteerd blijft overeind

Plaats een reactie